Boekbesprekingen door Ingvild Harkes. (2013). “BDSM: Transgressie van Seksuele Normen of Een Afspiegeling van de Sociale Werkelijkheid?” Tijdschrift Sociologie 9 (3–4): 415–26.
Even vooraf
Ondanks dat deze boeken en de (zeer degelijke) boekbesprekingen inmiddels wat gedateerd zijn, geeft dit artikel wel voer voor enkele interessante discussies. Deze hebben onder andere te maken met de beperkte omvang en specificiteit van de onderzoeksobjecten, maar ook met de evolutie in het weten en denken over BDSM anno 2022. De tussengevoegde commentaren zijn van de hand van de teams Stichting Info BDSM en Stichting Seks in je Praktijk. Ze dateren van oktober 2022.
Besproken boeken:
- Danielle J. Lindemann (2012) Dominatrix: Gender, Eroticism, and Control in the Dungeon. Chicago: University of Chicago Press. 256 pagina’s, € 21,99, ISBN 9780226482583.
- Margot Weiss (2011) Techniques of Pleasure: BDSM and the Circuits of Sexuality. Durham: Duke University Press. 336 pagina’s, € 22,99, ISBN 9780822351597.
Introductie
Menselijk seksueel gedrag is complex en divers. Sommige vormen ervan vallen buiten de grenzen van de sociale normen rondom seksualiteit. Een voorbeeld hiervan is sadomasochisme of BDSM, dat gedefinieerd kan worden als een erotische interesse in het toedienen of ontvangen van pijnlijke fysieke of geestelijke stimuli binnen een context van macht en controle (Moser, 1999). BDSM’ers zien zichzelf als een subcultuur of seksuele minderheid die zich afzet tegen het ‘normale’. Het is echter de vraag of deze grens zo duidelijk gesteld kan worden.
Hierover gaan twee recente werken die hier besproken worden: Techniques of Pleasure van Margot Weiss (2011) en Dominatrix van Danielle Lindemann (2012). Beide beogen een etnografische beschrijving te geven van de BDSM-gemeenschap in San Francisco, waarbij Lindemann haar werkgebied uitbreidt tot New York en professionele dominatrixen aan het woord laat over de interactie met hun cliënten in de speelkelder (dungeon). De vraag die Lindemann wil beantwoorden, is wat deze verhalen ons kunnen leren over het spanningsveld tussen machtsverhoudingen en normen die ten grondslag liggen aan het dagelijks leven. De onderzoeksvraag van Weiss gaat ook over hoe de praktijken binnen BDSM raken aan ras, klasse en gender en of BDSM transgressief is of in feite een afspiegeling is van de geldende normen.
Beide boeken komen voort uit veldwerk dat gedaan is als onderdeel van respectievelijk Culturele Antropologie en Vrouwenstudies aan Duke Universiteit (Weiss) en Sociologie aan de Universiteit van Columbia (Lindemann). Voor haar onderzoek heeft Weiss tussen 2000 en 2003 tijdens BDSM-spelavonden en workshops 61 mensen geïnterviewd. Lindemann bezocht in 2007 en 2008, 52 commerciële dominatrixen voor een interview.
Techniques of Pleasure (Weiss)
De term ‘sadomasochisme’ wordt in de DSM-IV, het Amerikaanse handboek voor artsen om psychiatrische aandoeningen te diagnosticeren, gebruikt als afwijkende vorm van seksualiteit. Om die reden wordt tegenwoordig meestal gesproken van ‘BDSM’, een term die de uitwisseling van macht en genot centraal stelt en staat voor bondage en discipline (BD), dominance and submission (DS) en sadisme en masochisme (SM).
Commentaar: In 2013 verscheen de DSM-5 die, op het moment van schrijven van deze boekbesprekingen, de auteur waarschijnlijk nog niet bekend was. Daarin werden voor het eerst sadisme en masochisme niet meer beschreven als ‘parafilieën’ maar als ‘parafiele stoornissen’ die enkel als psychopathologisch gezien worden als ze lijdensdruk veroorzaken bij de mensen die deze behoefte hebben, of als ze een gevaar opleveren voor de personen die eraan blootgesteld worden. Dit vormde een erkenning dat de meeste mensen met een atypische seksuele voorkeur of parafilie daarom nog geen psychische stoornis hebben.
De dichotomie tussen wat normaal is en afwijkend blijkt echter ingewikkelder te zijn dan op het eerste gezicht lijkt. In haar onderzoek komt Weiss er al snel achter dat BDSM als grensverleggende vorm van seksualiteit (transgressive) moeilijk los te koppelen is van de huidige norm rond seksualiteit, die bestaat uit een blanke hegemonie en heteronormativiteit (*1), en dat een tegenstelling tussen de twee een versimpeld beeld geeft van de werkelijkheid. Volgens Weiss is de wereld van BDSM verweven met de sociale complexiteit, en spelen gender, ras, klasse en zelfs het kapitalisme daarin een rol. Als voorbeeld geeft zij de veiling van een zwarte slavin (*2) door een blanke dominante man op een BDSM-bijeenkomst (p. 3). Dit maakt onderdeel uit van het spel, maar het laat tegelijkertijd zien dat BDSM-seksualiteit in feite een relatie is tussen subjecten (mensen en verlangens) en hun sociaaleconomische context (hiërarchie en ongelijkheid). Weiss legt uit hoe binnen de BDSM-gemeenschap een sterke codering bestaat van regels en gebruiken (aanspreektitels, kleding, houding, activiteiten) die volgens de BDSM’ers zelf een symbool zijn van het zich afzetten tegen de sociale normen en het ‘normale’ (door BDSM’ers vanilla genoemd). Maar eigenlijk, zegt Weiss, zorgt dit afzetten tegen de geldende normen en waarden ervoor dat deze juist benadrukt worden (p. 6) en dat BDSM dus niet zozeer transgressive is, maar een reproductie van de bestaande sociale dynamiek.
Commentaar: De vraag kan gesteld worden of de activiteiten van BDSM’ers “… een symbool zijn van het zich afzetten tegen de sociale normen en het ‘normale’”. Ongetwijfeld zullen er personen en selecte groepen bestaan die dit doel hoog in hun vaandel dragen, maar om dit nu als algemeen kenmerk op BDSM’ers te gaan “kleven”, lijkt ons de werkelijkheid geweld aan te doen. Uit talloze – in onderzoeken gepubliceerde – getuigenissen en gesprekken met mensen die BDSM beleven, blijkt het daar niet om te gaan. Maar wel om hun wederzijdse verlangens en behoeftes in een gespeelde werkelijkheid om te kunnen zetten in functie van hun bevrediging en zelfrealisatie. Het maatschappelijk impact daarvan lijkt ons bijzonder gering.
Overigens lijkt het “… zich afzetten tegen het ‘normale'” op een afwijzing van de vanilla-seksbeleving. Uit recentere onderzoeken (op veel grotere schaal en onderzocht in Europa) blijkt dat BDSM’ers niet a priori anti vanilla-seks zouden zijn en het evenzeer kunnen waarderen als BDSM-seks.
Het feit dat er “… een sterke codering bestaat van regels en gebruiken” heeft in eerste instantie een sfeerscheppende en opwindende bedoeling; een creatieve inkleuring van een vorm van voorspel en het ‘intunen’ van de spelers op elkaar. Verder hebben gehanteerde regels vooral te maken met veiligheid (het beperken van risico’s en misverstanden), het opbouwen van respect en vertrouwen, en het bevestigen van de wederzijdse consensus. BDSM kent zijn rituelen – die niet noodzakelijk dezelfde hoeven te zijn voor alle deelnemers – die bijdragen aan de gewenste bewustzijnstoestand, en die voor sommigen zelfs een sacrale, transcendente handeling is. Rituelen worden op zeer diverse plekken ingezet en hebben daarbij de bedoeling om te verbinden met elkaar, en niet noodzakelijk een zich afzetten van de andere werkelijkheid.
Het aangehaald voorbeeld van de zwarte slavin die door een blanke dominante man wordt aangeboden op een veiling, zonder daarbij de voorgeschiedenis en achtergrond mee te schetsen, is tendentieus. Je zal maar een zwarte slavin zijn die aan haar blanke Meester te kennen heeft gegeven dat dit één van haar uitverkoren wensen is (?) Misschien zegt de keuze van de auteur van dit voorbeeld meer over haarzelf dan over de geobserveerde situatie…
Weiss legt aan de hand van zogeheten productive performance uit hoe economische ontwikkelingen aan het einde van de jaren tachtig in San Francisco Bay hebben geleid tot een verandering in de BDSM-scene. De ‘oude garde’ (leather gay scene) in de binnenstad van San Francisco, die bestond uit een grote variëteit aan mensen met een verschillende culturele achtergrond, is door het proces van stadsvernieuwing en modernisering vervangen door een ‘nieuwe garde’ die voornamelijk heteroseksueel en blank is en die vaak een IT-gerelateerd beroep heeft (p. 37). Deze nieuwe garde BDSM’ers hecht veel waarde aan codes en regels. (*3) Gevestigde BDSM-organisaties, zoals ‘Janus’, leiden door middel van workshops (beginnende) BDSM’ers op tot mensen die de zelfkennis en controle hebben die nodig zijn om de diverse technieken op een ‘juiste’ manier toe te passen, of dit nu slaan is (zweeptechnieken) of vastbinden (bondage), seksuele handelingen (vuistneuken, genitale marteling) of de meer psychologische aspecten (onderhandelen, het opbouwen van vertrouwen). ‘Juist’ in dit opzicht duidt op safe, sane and consensual, of in het Nederlands: veilig, verantwoord en vrijwillig (VVV). Bezien vanuit de beoefenaren, worden mensen die van ruige of kinky seks houden pas een echte BDSM’er als zij zich aansluiten bij een groep en bereid zijn de regels en codes te volgen.
Met de opkomst van de nieuwe garde ontstond ook een nieuwe nichemarkt voor de productie van seksspeeltjes en attributen. Het aanschaffen van zwepen, handboeien, maskers, kleding, maar ook condooms of een schaar om iemand los te knippen mocht dat nodig zijn, worden door Weiss gerelateerd aan consumptie (consumerism). De eerste link met het kapitalisme wordt gemaakt als Weiss een latex vacuümbed tegenkomt op een privé-speelfeest, een attribuut dat niet iedereen kan betalen. Aan de hand hiervan legt Weiss uit dat het geld en de tijd die mensen steken in de BDSM-’lifestyle’, samen met de cursussen die gevolgd worden en die ervoor zorgen dat iemand binnen de groep geaccepteerd wordt, leiden tot de vorming van een hiërarchie en uitsluiting van bepaalde groepen, want wie deze spullen niet kan betalen, de cursussen niet volgt en daarmee dus niet voldoet aan de ongeschreven regels, doet niet mee (p. 106).
Volgens Weiss is BDSM in San Francisco voornamelijk toegankelijk voor het blanke, rijke en productieve deel van de bevolking. Dit verband lijkt echter geforceerd. Niet alleen omdat we later zullen lezen (in het boek van Lindemann) dat de BDSM-gemeenschap diverser is dan dat Weiss doet voorkomen, maar ook omdat de koppeling van BDSM-attributen met kapitalisme arbitrair lijkt. Buiten het gegeven dat BSDM ook zonder dure attributen beoefend kan worden, zoals de bondagetechnieken (Shibari) uit Japan waarvoor alleen touw nodig is, is ook het feit dat mensen geld en tijd investeren in hun vrijetijdsbesteding niet specifiek voor BDSM. ‘Het is niet anders dan het hebben van een boot’, verklaart een van de respondenten (p. 124).
Het feit dat mensen opgeleid worden en dat BDSM sterk aan regels en normen is gebonden, geeft volgens Weiss aan dat BDSM méér is dan slechts een uiting van een diepe innerlijke drang. Het gaat ook over de vorming van een identiteit. Ze beschrijft hoe een aantal respondenten een leerproces volgt om ‘zichzelf te worden’. Weiss haalt hierbij Foucault (1990: 11) aan die spreekt over de transformatie naar het ‘zelf’, niet alleen door de regels te volgen die gelden voor de persoonlijkheid die men nastreeft, maar ook door de handelingen uit te voeren die bij die persona horen. Een verschil is ook de identificatie van de seksuele oriëntatie van een persoon. Als het gaat om geaardheid zegt iemand ‘Ik ben homoseksueel’, maar een BDSM’er definieert zich aan de hand van de identificatie met handelingen en codes, waardoor ook het woord ‘BDSM-spel’ beter kan worden begrepen. Zij zeggen: ‘Ik doe aan BDSM’. Het is dus niet zozeer een vorm van seksualiteit maar meer een uiting ervan, en het zijn de gebruiken en codes die volgens Weiss leiden tot een BDSM-identiteit en gemeenschapsvorming.
Een interessant gedeelte is dat over de inbedding van heteronormativiteit en gender in BDSM. Het legt de dichotomie bloot tussen BDSM in de privésfeer, waar het fungeert als een spel of parodie op de werkelijkheid, en BDSM als publiek en politiek domein waarbij de uitoefening ervan leidt tot sociale ongelijkheid met inherent daaraan racisme en seksisme. Een aantal BDSM’ers, onder wie blanke, seksueel dominante heteromannen, legt uit hoe zij worstelen met dit punt en hun drang om, in de context van BDSM, vrouwen te overheersen en pijn te doen (p. 163). Zij benoemen echter ook dat er onderhandeld wordt over wat er binnen het spel gebeurt en dat BDSM op deze manier dus ook een opening biedt voor vrouwen om openlijk en gedetailleerd over hun seksuele wensen en verlangens te kunnen praten. De vrouwen kiezen bewust voor een bepaalde rol. Deze keuze, samen met het begrip ‘vrijwillig’ (consensual), staat centraal in de verklaring die een aantal seksueel onderdanige vrouwen vervolgens geeft over hoe deze rol te vereenzelvigen is met hun liberaal-feministische overtuigingen. Het is de vrije keuze die ervoor zorgt dat zij de BDSM-dynamiek als ‘empowering’ ervaren. De ambivalentie tussen de rolverdeling als spel en in de werkelijkheid komt vooral naar voren bij mannen die onderdanig zijn en vrouwen die dominant zijn (p. 178). De onderkenning van de wens te domineren of onderdanig te zijn verbindt Weiss vervolgens met de sociaal-culturele achtergrond van de personen in termen van ras, klasse en gender, en of de BDSM-dynamiek plaatsvindt in de private of publieke arena. De theorie van Michael Taussig (1993) wordt gebruikt om de verwevenheid van werkelijkheid en fantasie uit te leggen (zogeheten mimesis). Weiss volgt uiteindelijk de visie van ‘radicale feministen’ die van mening zijn dat seksualiteit, verlangen en fantasie verweven zijn met sociale ongelijkheid, en dat we privé (de slaapkamer) en publiek (de maatschappij) niet kunnen scheiden, maar dat het juist de tweedeling hiertussen is die duidelijk maakt dat het BDSM-spel onlosmakelijk verbonden is met de bestaande machtsstructuren waar we allen onderhevig aan zijn.
Weiss verbindt het BDSM-spel ook met de historische context (slavernij, nazisme) en probeert aan te geven hoe deze gebeurtenissen zowel het decor vormen van het spel en er tegelijkertijd voor zorgen dat deze verschijnselen een sociale betekenis krijgen. Dit is een goed te volgen gedachtegang. Echter, de gevolg‐ trekking dat BDSM aspecten als racisme zou versterken wordt niet gedeeld door de respondenten. Als Weiss hun expliciet vraagt naar issues rondom ras binnen BDSM is dat iets wat geen deel lijkt uit te maken van hun beleving. Wat wel duidelijk wordt, is dat macht en ongelijkheid mede cultureel bepaald worden en dat wat voor de één een erotische prikkel is (zoals een ondervragingsspel of slavenveiling), voor de ander te veel verweven is met de werkelijkheid om er een erotische lading aan te ontlenen (p. 215). Een gebeurtenis moet tot het (culturele) verleden behoren om ermee te kunnen spelen in een BDSM-scène, zoals bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog waaraan een aantal mensen inspiratie ontleent. Zij ervaren een ondervragingsspel waarbij nazi-uniformen gebruikt worden als erotiserend, terwijl dat voor anderen binnen taboo play (*4) valt en onacceptabel is.
Het boek eindigt met een analyse van de foto’s van de martelingen in de Abu Ghraib-gevangenis. Spelsituaties met als thema ontvoering en ondervraging zijn niet ongewoon binnen BDSM. Spel en marteling lopen binnen BDSM als het ware door elkaar heen, wat ook terug te vinden is in de benaming van de activiteiten: nipple play en nipple torture of cock and ball torture. BDSM’ers voelden zich destijds echter zeer ongemakkelijk bij het verband dat de pers legde met sadomasochisme en verweerden zich door uit te leggen hoe deze wantoestanden niet vergeleken konden worden met BDSM omdat keuze en vrijwilligheid niet aan de orde zijn. Weiss merkt echter op dat deze beelden net zozeer het decor zullen of kunnen vormen van BDSM-scènes, omdat het net als andere gebeurtenissen de werkelijkheid (het publieke) om kan zetten in een spel (de privésfeer). De vraag is of de vergelijking van de martelingen en vernedering in Abu Ghraib met de erotische lading die macht kan hebben in een context van seksualiteit, een zinvolle bijdrage levert aan de discussie over hoe de participanten zelf BDSM in al zijn verschillende facetten beleven.
Commentaar: Het ware interessanter geweest om bijvoorbeeld verkrachtingsfantasieën van vrouwen als vergelijkingspunt te nemen. Dergelijke fantasieën zijn (wetenschappelijk bewezen) bijzonder populair bij vrouwen, maar vrouwen vinden die daadwerkelijk verkracht wensen te worden zal een onmogelijke opdracht worden. Het is de fantasie omzetten naar een gecontroleerde en controleerbare spel-realiteit die het juist weer wel aantrekkelijk maakt. Het gaat vrouwen hier om gewild worden, om zo onweerstaanbaar aantrekkelijk te zijn voor mannen dat ze zich niet kunnen inhouden, om met geweld genomen te worden.
Ook de hedonic flip – waarbij pijn als genot ervaren kan worden – wordt door de auteur van het boek onbehandeld gelaten. Daarmee laat ze een grote blinde vlek open, die – ingevuld – heel wat duidelijkheid naar drijfveren en behoeftes van BDSM’ers had kunnen scheppen.
Dominatrix (Lindemann)
Hoewel het onderzoeksveld van Lindemann een kleiner veld beslaat dan dat van Weiss, namelijk commerciële BDSM, biedt haar analyse meer inzicht in de verschillende aspecten van BDSM. Lindemann neemt de lezer stap voor stap mee in de wereld van de dominatrixen: van de wijze waarop ze in het vak terechtkomen en hoe ze hun loopbaan in de ‘seksuele dienstverlening’ (zoals ze dat zelf noemen) vormgeven, tot aan hun rol als facilitator om een beleving werkelijkheid te maken, een script uit te voeren, of een meer therapeutische rol te spelen. Ze gaat vervolgens in op de tegenstellingen waar een dominatrix mee te maken heeft, zoals topping from the bottom. (*5) Elke stap wordt met krachtige citaten van cliënten geïllustreerd en onderbouwd met theorie. Het taalgebruik is duidelijk, verhalend en genuanceerd, gebruikmakend van de retoriek van de BDSM-gemeenschap.
In tegenstelling tot Weiss, die stelling lijkt te nemen en deze probeert te bewijzen aan de hand van observaties, bouwt Lindemann haar analyse langzaam op. Ook zij telt een groot aantal blanke, hoogopgeleide mannen van rond de veertig jaar oud in haar onderzoeksgroep, maar dit zijn cliënten die betalen voor BDSM. Wat Lindemann beschrijft van de play parties laat zien dat het om een gemixte gemeenschap gaat. Het verschil tussen de oude en jonge garde gaat vooral over authenticiteit, waarbij de oude garde dominatrixen de jongere generatie beschrijft als vrouwen die vooral werken in de grotere ‘huizen’ (bordelen) en die het vooral te doen zou zijn om de geldelijke beloning. Het is juist die beloning die de dynamiek voor de oudere dominatrixen verstoort. De geldelijke transactie zorgt er namelijk voor dat de machtsverhouding waarin de dominatrix alle touwtjes in handen heeft, verandert in een commerciële transactie waarin de onderdanige bepaalde diensten kan vereisen.
Eenzelfde contrast komt naar voren bij de voorbereiding van het daadwerkelijke ‘spel’. Dit is het moment waarop de cliënt aangeeft wat hij of zij wenst in een sessie, waarbij er soms een compleet scenario uitgedacht wordt inclusief de dialoog. Om de machtsverhouding tijdens de sessie toch te waarborgen, is het zaak voor de dominatrix om het spanningsveld tussen BDSM als klantgerichte dienstverlening en een spelsituatie waarin de dominatrix bepaalt wat er gebeurt, te verkleinen. Sommigen doen dit door vanaf het moment dat de cliënt binnenkomt in hun rol te stappen (wat voor hen geen rol is, verklaren ze, maar een intrinsiek deel van henzelf). Anderen hebben eerst een voorgesprek waarin de dominatrix tijdelijk haar masker aflegt en zich als persoon laat zien, om vervolgens een sessie te doen die gebaseerd is op wat zij denkt dat haar cliënt nodig heeft. De dominatrix eigent zich hiermee de rol van deskundige toe.
Het is deze expertise waaraan de dominatrix haar legitimiteit ontleent en die er tegelijkertijd voor zorgt dat veiligheidsaspecten in acht worden genomen. De studie die de gemiddelde dominatrix doet naar zowel de fysieke als geestelijke aspecten van BDSM vormt voor hen ook het onderscheid met ‘gewone prostituees’, die geen kennis (hoeven te) vergaren om op een verantwoorde wijze hun beroep uit te kunnen oefenen. Het andere aspect waarmee de dominatrix zich onderscheidt van een prostituee is het feit dat, ondanks dat de meeste BDSM-handelingen erotisch geladen zijn, het niet tot fysiek seksueel contact komt met een cliënt (p. 80). Deze onthouding van seks is een van de manieren voor de dominatrix om haar ‘erotische waarde’ te behouden. Een echte dominatrix zet zichzelf op een voetstuk en wil aanbeden worden (*6) en seks zou deze afstand tenietdoen. Dominatrixen die wel extra’s verlenen vallen dan ook in de categorie ‘niet authentiek’. De dynamiek is dus een constante afweging van afstand en nabijheid, van macht en overgave, en van toneel en werkelijkheid.
Commentaar: Er zijn wel degelijk professionele dominatrixen die zich seksueel laten bevredigen. Maar daarin zal de cliënt dan een louter dienende (lees: bevredigende) rol vervullen. De kans bestaat dat die seksuele bevrediging eenzijdig is (als de cliënt dat ook als wens uitgesproken heeft) en dat de cliënt zelf geen seksueel hoogtepunt kan of mag bereiken (bijvoorbeeld als straf of vernedering ingezet). Ook professionele dominatrixen zijn vrouwen die van seks kunnen houden en zich ook dit genot toe-eigenen. Ze generiek als ‘niet authentiek’ omschrijven is dan ook arbitrair.
Overigens – maar dat geldt voor heel wat BDSM’ers (mannen en vrouwen) – maakt seks niet altijd noodzakelijk deel uit van een sessie. Het genot van bijvoorbeeld pijn of vernedering kan reeds voldoende zijn om van een geslaagde sessie te spreken.
Waar Weiss vooral mannen uit de IT-sector tegenkomt, bestaat de clientèle van de professionele dominatrixen ook uit rechters, advocaten, bedrijfsdirecteuren, zakenlieden en academici. De (over het algemeen) mannelijke cliënten hebben verschillende motieven om naar een dominatrix te gaan voor een BDSM-spel.
Eén ervan bevestigt het cliché dat sommige mannen in hoge, verantwoordelijke posities tijdelijk van hun verantwoordelijkheid verlost willen worden door op heel directe wijze gecommandeerd en gecontroleerd te worden (p. 140). In dit geval is BDSM dus een uitvloeisel van de maatschappelijke rol die iemand heeft. Dit geldt overigens vooral voor de commerciële vorm van BDSM; op de bijeenkomsten (die meestal gratis zijn) komen mensen van diverse pluimage. Het feit dat het in de commerciële setting vaak om machtige blanke mannen gaat die BDSM als tegenwicht nodig hebben voor hun gebruikelijke maatschappelijke positie, gebruikt Lindemann als een springplank om het grotere debat rond gender en hiërarchie als sociaal fenomeen te onderzoeken. Daarbij kijkt ze ook naar de niet-economische aspecten van BDSM.
In het victoriaanse tijdperk was sadomasochisme een fenomeen dat voornamelijk toebedeeld was aan de elite. Het was ook een tijd waarin lijfstraffen de gewoonte waren en het is vooral dit aspect dat een tweede motivatie vormt. Dit zijn cliënten die door middel van fysieke boetedoening iets uit het verleden willen goedmaken of met zichzelf in het reine willen komen. Ironisch genoeg gaat dit soms over overspel of huiselijk geweld waar de man schuldig aan is (p. 130).
Een derde motivatie heeft te maken met genezing. Dit betreft cliënten die via het herbeleven van een vroegere traumatische situatie deze gebeurtenis kunnen verwerken. Doordat hetgeen dat pijnlijk, beschamend, of taboe is wordt geseksualiseerd, blijkt het beter aanvaardbaar. Voor anderen gaat het over het beleven van een stuk van hun persoonlijkheid waardoor ze meer in evenwicht komen (of blijven). Zij zien BDSM daarom als een seksuele variant die niet pathologisch is, maar juist bijdraagt aan de (geestelijke) gezondheid.
Al deze verschillende vormen van BDSM en de activiteiten die horen bij een spelsituatie worden beschreven, geïllustreerd en opgehangen aan diverse theorieën waar Lindemann selectief mee omgaat en die zij soms iets durft op te rekken om haar punt te verduidelijken (p. 140). Het gaat hierbij onder meer over mannelijkheid en de expressie hiervan, zoals autoriteit en dominantie – door Connell (1995) complicit masculinity genoemd. Het is vooral voor deze groep die, in overeenstemming met Weiss, bestaat uit een blanke elite, voor wie de interactie in de speelkelder werkt. Niet alleen omdat zij hun autoriteit en verantwoordelijkheid kunnen loslaten, maar ook omdat zij tijdelijk het masker (de expressie van hun mannelijkheid) dat ten grondslag ligt aan hun culturele autoriteit, kunnen afleggen.
Het gaat Lindemann er echter niet om te bewijzen dat erotische dominantie wel of geen therapeutische werking heeft, maar wat dit discours zegt over commerciële BDSM, de seksindustrie en gender in het algemeen (p. 146). Er kleeft namelijk een gevaar aan de bestempeling van BDSM als therapeutisch omdat hiermee direct (en onbedoeld) een connectie gemaakt wordt met pathologie – de cliënt wordt genezen en was dus ziek. De herhaaldelijke referenties aan de ‘helende’ werking van BDSM door zowel de cliënten als de dominatrixen heeft echter een doel. Door BDSM als therapeutisch of ritueel te bestempelen, wordt het niet alleen gelegitimeerd en genormaliseerd, maar ook als iets positiefs neergezet.
Lindemann ziet de relatie tussen sekswerk en therapie als een lens waardoor datgene wat zich afspeelt in de speelkelder, inclusief gender en macht, gezien kan worden. Therapie als metafoor voor professionele erotische dominantie laat zien hoe uitingen van vrouwelijk gedrag (zorg, troost, fysiek contact) als het ware uitbesteed worden. Een groot aantal mannen zoekt bij de dominatrix niet meer dan een luisterend oor en ook de fysieke afstraffing in de speelruimte wordt meestal gevolgd door troost en aanraking. Deze gebaren, die vooral geassocieerd worden met die van moeders en verpleegsters – rollen die overigens ook deel kunnen uit‐ maken van BDSM zoals age play (*7) – versterken het beeld van het vrouwelijke archetype. Een aantal dominatrixen uit het onderzoek van Lindemann bleek voorheen daadwerkelijk in de gezondheidszorg gewerkt te hebben en veel van hen benadrukken vooral hoe ‘gewoon’ ze zijn. Ze stellen het belang van de cliënt centraal, wat blijkt als de dominatrixen gevraagd wordt welke risico’s er verbonden zijn aan dit beroep. Hun antwoord betreft vooral de veiligheid van de cliënt, die gewaarborgd wordt door trainingen te volgen en maatregelen in acht te nemen (p. 159). Zo, verklaarde een dominatrix, zal zij geen klanten ontvangen als ze een slechte dag heeft omdat ze bang is dit af te reageren op haar cliënt. Met deze analyse probeert Lindemann duidelijk te maken dat het algemene beeld van domina‐ trixen als in leer gehulde vrouwen die hun cliënten vastbinden en met een zweep slaan, in werkelijkheid veel genuanceerder ligt. Het in acht nemen van een gedragscode geeft ook de dualiteit weer tussen hoe BDSM door zowel beoefenaren als buitenstaanders gezien wordt als een vorm van seksualiteit in de marge terwijl het tegelijkertijd een regelrechte afspiegeling is van de normen en waarden die ten grondslag liggen aan de maatschappij. Het zijn daarom deze normen en waarden die centraal staan in de discussie rond BDSM.
Alhoewel de productie van gender een onderwerp is binnen het symbolisch interactionisme, heeft deze stroming nooit verklaard hoe gender precies gevormd wordt. Door dit op microniveau te onderzoeken en te kijken naar wat er in de speelkelder plaatsvindt, komt Lindemann tot interessante inzichten. De rol van gender wordt duidelijk door te kijken naar de gangbare uitingen van vrouwelijkheid (troost en aanraking) en mannelijkheid (kracht en agressie) en welke vorm deze aannemen binnen BDSM. Ook de uiterlijke kenmerken zijn belangrijk. Zo ontlenen veel dominatrixen hun vrouwelijkheid wel degelijk aan de maatschappelijk geldende (vanilla) normen van schoonheid, waarbij de ideale vrouw een zandloperfiguur heeft en lang haar (p. 163). De dominatrixen benadrukken hun vrouwelijkheid door strakke kleding, korsetten, lingerie en naaldhakken te dragen. Ook door het gebruik van aanspreektitels zoals ‘mevrouw’ of ‘meesteres’ worden de traditionele beleefdheidsvormen in acht genomen. Het gedrag binnen de domi‐ natrix-cliëntdynamiek wordt echter omgedraaid waarbij de dominatrix de machtige ‘agressor’ is en de man de passieve onderdanige. Cross dressing, waarbij de man vrouwenkleding draagt of moet dragen, kan een onderdeel zijn van het BDSM-spel, waarbij de cliënt behandeld wordt als een hulpeloze vrouw – de damsel in distress. (*8) Tegelijkertijd vertegenwoordigt de penis (in de vorm van een voorbinddildo) macht en mannelijkheid, met anale penetratie van de man door de dominatrix als ultieme blijk van onderdanigheid. Maar al lijkt deze omdraaiing van rollen een transformatie te zijn van de bestaande machtsverhoudingen, in feite worden de bestaande genderpatronen versterkt.
Het laatste hoofdstuk voert de lezer nog eens stapsgewijs door het denk- en analyseproces van de onderzoekster. De kern van het betoog is dat door het onderzoek naar erotische dominantie een raamwerk gecreëerd wordt waardoor we het ‘normale’ leven kunnen analyseren. Het gunt ons een blik op de dominatrix die laveert tussen het gestigmatiseerde BDSM en de bestaande sociale normen. Het belang van de analyse van de speelkelder zit daarom ook niet in het bewijzen dat BDSM en/of de dominatrix ‘normaal’ zijn, maar hoe datgene wat ten grondslag ligt aan het normale door BDSM expliciet wordt gemaakt en naar de voorgrond wordt gehaald, als door een vergrootglas. De dominatrixen en hun cliënten laten door hun spel de machtsverhoudingen zien waar ieder van ons dagelijks mee te maken heeft, met name de hang naar controle die impliciet is aan sociale interacties. Uiteindelijk, vervolgt Lindemann op basis van Goffman (1965), is iedereen op dezelfde wijze gesocialiseerd en zijn we ons bewust van de geldende normen en genderverhoudingen, zelfs als we ons daartegen verzetten. De wereld van de com‐ merciële BDSM maakt de spanning tussen de aspecten waar we in de postmoderne wereld allen mee te maken hebben – tussen professional en cliënt, tussen man en vrouw, tussen dominant en onderdanig, tussen de norm en non-conformisme – expliciet en zichtbaar.
Conclusie
De vraag van beide onderzoeksters komt in grote lijnen overeen en gaat over hoe de studie van BDSM, inclusief de commercieel werkende dominatrixen, een licht kan werpen op bestaande machts-verhoudingen, normen en de genderdichotomie. De aanpak is echter zeer verschillend. Beide boeken laten een ander beeld zien van wat in feite dezelfde onderzoeksgroep is. Waar je bij Weiss echter een meer algemene beschrijving van BDSM verwacht dan bij Lindemann, omdat die een kleinere onderzoeksgroep bestrijkt, is het uiteindelijk deze laatste auteur die een vollediger beeld schept; niet alleen rond het werk van professionele dominatrixen, maar ook rond de beleving van BDSM op basis van de ervaringen van haar respondenten zelf.
Weiss representeert een zogenaamd outsider perspective dat ervoor zou moeten zorgen dat de observaties objectief zijn, maar dat er in het geval van Weiss ook toe leidt dat de visies en percepties van de respondenten eigenlijk niet gerepresenteerd worden. De weinige citaten die Weiss geeft, illustreren de motivatie van mensen om aan BDSM te doen als intrinsiek deel van hun persoonlijkheid of vanwege een bijna heilige of spirituele beleving (p. 126). Echter, wat er binnen de BDSM-dynamiek gebeurt – de erotische spanning tussen twee of meer mensen, het voeden van seksuele verlangens, of het uitleven van bepaalde aspecten van iemands persoonlijkheid zoals Lindemann dat beschrijft – komt bijna niet aan de orde.
Het boek van Weiss is vooral gericht op aspecten als ras, klasse, en gender en het verbindt BDSM met kapitalisme en consumerism. Waar BDSM’ers het bijvoorbeeld hebben over een connectie tussen mensen, heeft Weiss het over een ‘toy-media‐ ted exchange’ (p. 138). De vraag is of het niet zinniger was geweest de rol van BDSM-attributen als symbool te analyseren in een erotische uitwisseling waarin macht en onmacht een rol spelen – een dynamiek waarbij het lichaam van de één het speelveld wordt van de ander, met als enig doel om tot die verbinding te komen waar de respondenten keer op keer naar terugverwijzen. Symbolisch interactionisme of fenomenologie hadden wellicht een ander licht geworpen op wat voor Weiss een commodity blijft.
De etnografie van Weiss is daarom een voorbeeld van participatory observation zonder echt deel te nemen. Zij ervaart namelijk niet wat de participanten ervaren, en opmerkelijk, ze vraagt het hun blijkbaar ook niet. Haar verwondering over waarom mensen zich bezighouden met taboo play – wat een wezenlijke vraag is en waaraan zowel een maatschappelijk/normatieve als een persoonlijke/psychologische kant zit – wordt beantwoord vanuit eigen observaties en gerelateerd aan de literatuur, en niet zozeer vanuit de visie van de respondenten. Hierdoor blijft de analyse oppervlakkig en theoretisch.
Het idee dat BDSM gestoeld is op de werkelijkheid en deze tegelijkertijd vormgeeft, wordt door Weiss goed beargumenteerd, ook als het gaat om gender- en machtsverhoudingen. De relatie met het kapitalisme blijft echter, in mijn visie, vergezocht. Ook de verklaring hoe sociale en economische ontwikkelingen in San Francisco Bay hebben geleid tot een BDSM-gemeenschap die voornamelijk blank, rijk, en heteroseksueel is, wordt gerelateerd aan het kapitalisme. Deze redenatie was ook, en misschien wel beter, uit de verf gekomen als deze was gebaseerd op een vergelijkende studie tussen het sociale veranderingsproces in San Francisco en andere seksueel liberale steden, zoals New York of Amsterdam.
Wat Lindemann laat zien is hoe de verhalen van de professionele dominatrix rond de interacties met cliënten in de speelkelder, de dynamiek en oppositie benadrukken tussen man en vrouw, macht en onmacht, dominantie en onderdanigheid. De speelkelder fungeert zo als een vergrootglas waardoor we de sociale wereld erbuiten kunnen analyseren. Het bestuderen van de microdynamiek laat de subtiele strijd zien rondom macht en controle: de onderdanige probeert de situatie te controleren terwijl deze tegelijkertijd de macht overgeeft. Dit illustreert hoe de machtsrelaties die ons sociale leven structureren bestendig zijn; zo bestendig dat zij zelfs in de context van erotiek en non-conformisme overeind blijven.
Waar Lindemann en Weiss allebei tot de conclusie komen dat de BDSM-dynamiek, sociale normen rondom macht, gender en seksualiteit tegelijkertijd ondermijnt en bevestigt of zelfs versterkt, zijn er markante verschillen in de analyse. De ras- en klassentegenstellingen die Weiss beschrijft binnen de BDSM-scene, zijn niet in dezelfde vorm terug te vinden bij Lindemann die een grotere variëteit binnen de BDSM-gemeenschap laat zien, zeker als het gaat om New York. Het genderaspect dat Weiss beschrijft als een spiegel van het gangbare, wordt in de studie van Lindemann op een tegenovergestelde manier geprojecteerd. Hier is het namelijk de vrouw (de professionele dominatrix) die de macht in handen heeft en de mannen (de cliënten) die seksueel onderdanig zijn. Deze tegenstelling valt echter nog steeds in te passen in de genderdichotomie, waarbij het feit dat de rollen omgedraaid zijn de eerdere tegenstelling bevestigt. In beide gevallen komt dus naar voren dat de uitingen en gedragingen te koppelen zijn aan wat vrouwelijk en mannelijk gedrag is. Ook laten beide studies zien dat de speelkelder een afspiegeling is van wat zich in de maatschappij afspeelt en dat het zich afzetten van de BDSM’ers tegen de regels en normen, deze alleen maar benadrukt of versterkt. Dus niet alleen hebben beide auteurs een andere beschrijving van grofweg dezelfde onderzoeksgroep, ze komen ook via een andere weg tot dezelfde conclusie.
Literatuur
Bourdieu, Pierre (1996) The Rules of Art: Genesis and Structure of the Literary Field. Redwood City: Stanford University Press.
Connell, R.W. (1995) Masculinities. Berkely: University of California Press.
Foucault, Michel (1990) The Use of Pleasure: Volume 2 of the History of Sexuality. New York: Vintage Books.
Goffman, Erving (1965) Stigma: Notes on the Management of a Spoiled Identity. Englewood Cliffs: Prentice-Hall.
Moser, Charles (1999) The Psychology of Sadomasochism (S/M). In: S. Wright (ed.) SM Classics. New York: Masquerade Books, 47-61.
Taussig, Michael (1993) Mimesis and Alterity: A Particular History of the Senses. New York: Routledge.
Voetnoten
(*1) Heteronormativiteit is een begrip dat stamt uit de homobeweging en duidt op de geldige norm (heteroseksualiteit) waarnaar alle relaties tussen en binnen de beide seksen gemodelleerd worden.
(*2) ‘Slavin’ verwijst in deze context naar een vrouw die zich bewust en vrijwillig zo bestempelt als symbool van onderwerping aan haar ‘Meester’.
(*3) Interessant is de analyse van de formalisering van SM, mede ten gevolge van aids/hiv, waardoor de behoefte aan regels ontstond. In het verlengde hiervan is BDSM binnen organisaties zoals Janus ingebed in regels, handboeken, cursussen en workshops en is de erotische lading van het geheime en onbekende voor velen verdwenen.
(*4) Taboo play is een vorm van BDSM waarin men speelt met seksuele taboes, zoals incest (age play) of verkrachting (rape play) of culturele taboes zoals het ‘spelen’ met uitwerpselen (scat play).
(*5) Een term voor een situatie waarin de onderdanige in wezen de grenzen bepaalt of aangeeft wat hij of zij wenst in een sessie. Het is dus in feite de sub die de macht in handen heeft, en niet de Dominant.
(*6) Een voorbeeld hiervan is foot worshipping waarbij de onderdanige de voeten of schoen van de dominatrix aait, likt of anderszins vereert.
(*7) Een vorm van BDSM waarin de onderdanige behandeld wordt als een kind of baby, inclusief alle attributen en handelingen die daarbij horen, zoals het dragen van luiers en het spelen in een box of met poppen.
(*8) Wat staat voor een mooie hulpeloze vrouw die wacht op de held die haar komt redden.